De rol van ouders

 

Heb je wel eens een satéprikker geprobeerd te breken? Je hoeft er niet veel moeite voor te doen, hij is zó doormidden. Het herinnert mij er altijd weer aan hoe breekbaar en kwetsbaar wij als mensen zijn. Zeker kinderen en jongeren! In de Bijbel kom je een aantal keren een prachtige uitdrukking tegen; waar het over God gaat, over Jezus en bijvoorbeeld ook over de vader in de vergelijking van de verloren zoon. Geconfronteerd met kwetsbaarheid of beschadiging, lees je dat zij met innerlijke ontferming bewogen zijn. Als je zo met innerlijke ontferming bewogen raakt voor kinderen en jongeren, dan wil je er voor ze zijn. Je hebt hun nood en kwetsbaarheid gezien en je hart wordt opgewekt tot actie. Je wilt ze helpen, beschermen en er voor te zijn.

Een van de complexe dingen van betrokkenheid bij kinderen is dat zij in de eerste plaats onder de verantwoordelijkheid van hun ouders vallen. Er is niet alleen sprake van een gezagsverhouding, maar ook van een afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind. Wanneer een kind pastorale zorg nodig heeft, doet dat ook iets met de ouders. Zij hebben wellicht zelf begeleiding nodig om met de situatie om te gaan. Het kan ook andersom zijn: de ouders worstelen ergens mee, wat hun rol als opvoeder negatief beïnvloedt. Als gevolg daarvan hebben de kinderen een stukje begeleiding nodig. Bovendien spelen ouders in de meeste gevallen zelf een rol in de situaties waar kinderen mee zitten. Je kunt hen dus geen pastorale zorg verlenen zonder de ouders de plaats te geven die hen toekomt. Dat levert wel eens spanning op, want niet altijd willen ouders meewerken en soms zit je niet met elkaar op dezelfde lijn. De betrokkenheid met ouders is een belangrijk en tegelijk ingewikkeld aspect van het kinder- en jeugdpastoraat, wat aandacht en zorgvuldigheid vereist.

 

Ouderlijk gezag

God geeft ouders de opdracht om hun kinderen op te voeden ‘in de onderwijzing en de terechtwijzing van de Heere’[1]. Zij moeten hun kinderen liefhebben, onderwijzen, beschermen en corrigeren en hen alles leren wat ze nodig hebben. Niet als een eigen project waarin ouders mogen doen wat hen goed lijkt, maar wat God hen opdraagt. Zij oefenen gezag over hun kinderen naar Zijn voorbeeld. Want het zijn Zijn kinderen, die hij aan hun zorg heeft toevertrouwd[2]. Het doel is dat de kinderen ‘hun hoop op God stellen en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden in acht nemen’[3].

Daarnaast dragen ouders ook wettelijke verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Onder de achttien jaar mogen ze nog niet zelfstandig officiële handelingen verrichten. De verantwoordelijkheid voor veel beslissingen ligt nog bij degene(n) met het ouderlijk gezag. Met het ouder worden krijgen kinderen zelf steeds meer inspraak. Vanaf twaalf jaar mogen kinderen in geval van echtscheiding meebeslissen bij welke ouder ze willen wonen. Meisjes van twaalf jaar mogen zelf beslissen of zij de HPV vaccinatie willen ontvangen. Vanaf veertien jaar zijn kinderen zelf deels aansprakelijk voor schade die zij aanrichten. Vanaf zestien jaar is voor een aantal zaken geen toestemming van de ouders meer noodzakelijk, zoals voor een bezoek aan de huisarts of behandeling binnen de jeugdzorg.

Zowel geestelijk als wettelijk kun je niet om ouders heen. De Bijbelse opdracht aan kinderen om hun ouders te eren[4], geldt ook in deze omstandigheden. Daarin heeft het kind jou als pastoraal werker nodig om dit zo goed mogelijk toe te passen. Het mooiste is het wanneer je als pastoraal werker met de ouders kunt samenwerken in goede harmonie en in wederzijds vertrouwen. Je houdt elkaar op de hoogte van belangrijke zaken en geeft elkaar de ruimte om de eigen positie richting het kind te vervullen.

 

Ouders erbij betrekken

Als je pastoraat verleent aan kinderen onder de twaalf jaar heb je vrijwel automatisch contact met (één van) de ouders. Ten eerste vanwege de praktische zaken: ouders zijn in het algemeen goed op de hoogte van de agenda van hun kind en willen graag weten waar hij is. Je kunt niet zomaar even met een kind afspreken zonder dat ouders het weten. Soms moet je iets organiseren rond het vervoer voor een afspraak. De relatie tussen ouder en kind heeft in deze levensfase bovendien nog veel invloed op het functioneren van het kind. Wil je het kind helpen met verwerken en dingen leren toepassen in zijn dagelijks leven, dan helpt het enorm als ouders hierin het kind ondersteunen. Soms kunnen ouders in hun eigen gedrag iets veranderen, waardoor het beter gaat met hun kind. Ga van tevoren met ouders in gesprek over wat je wilt gaan doen, waarom en op welke manier. Check of er eventueel al andere hulptrajecten lopen of in gang zijn gezet waar je op af moet stemmen. Wees duidelijk in wat ze van je kunnen verwachten en probeer om samen hetzelfde doel voor ogen te houden. Laat hen regelmatig weten hoe het gaat en informeer in de loop van het traject af en toe hoe het thuis gaat, of ze daar verbetering zien in hoe het is met het kind.

Bij tieners en jongeren ontstaat het contact meestal veel spontaner. Je kunt makkelijk iets met hen afspreken of een gesprek voeren zonder dat je daarvoor altijd contact met de ouders hoeft te leggen of dat het kind er iets over hoeft te zeggen tegen zijn of haar ouders. Ook dan is het echter van belang dat ouders (in hoofdlijnen) op de hoogte zijn van wat er gebeurt. Bij gewoon wat extra aandacht en steun hoef je ouders niet direct in te lichten. Wordt het contact intensiever, zorg dan dat ouders weten dat je dit contact hebt met hun tiener. Wees ook bij hen duidelijk in wat zij van je kunnen verwachten. Wat je inhoudelijk met hen deelt, hangt af van de situatie en van wat de tiener zelf wil dat zijn ouders weten. Belangrijke beslissingen kunnen alleen in overleg met de ouders worden genomen. Het mooiste is het wanneer de tiener dit zelf met zijn ouders kan bespreken. Jij kunt hem daarin ondersteunen door tips en adviezen te geven. Eventueel kun je het gesprek samen aangaan en anders kun je zelf met ouders afstemmen. Zorg dat je open en duidelijk bent naar de tiener over wat je wel en niet met zijn ouders deelt.

 

Privacy dilemma’s

Het vertrouwen dat een kind je schenkt, brengt je soms in lastige dilemma’s: wat deel je wel en wat niet met de ouders? Wat als het kind niet wil dat ouders sommige dingen weten? Wat als ouders je dingen vragen waarvan jij vindt dat ze die niet hoeven te weten? Wat als je van het kind dingen hoort over hoe het thuis gaat, waarvan jij vindt dat er moet worden ingegrepen? Om het vertrouwen en de privacy van zowel kind als ouders te bewaren, helpt het wanneer er binnen de kerk een team de verantwoordelijkheid draagt voor het jeugdpastoraat. De jeugdpastoraal werker overlegt en bespreekt met hen het traject dat hij met het kind loopt. Belangrijke beslissingen worden door (of tenminste in overleg met) dit team genomen. Zij kunnen eventueel het aanspreekpunt zijn voor de ouders. Zeker in gevoelige situaties of bij lastige dilemma’s is het goed als zo’n extern team als het ware een brugfunctie vervult tussen de ouders en de pastoraal werker.

Kinderen vragen soms aan je om te beloven dat je niets zult doorvertellen. Beloof dit nooit! Je kunt benadrukken dat wat zij vertellen in principe bij jou veilig is en dat je daar niet met anderen over spreekt zonder dat het kind dit weet. Het kan gebeuren dat hij je iets vertelt waarvan jij denkt dat het belangrijk is dat anderen het weten – voor de veiligheid van hemzelf of van iemand anders. Sommige informatie ben je zelfs verplicht om te melden. Vertel dat je in zulke gevallen met het kind bespreekt wie het zouden moeten weten en dat je samen overlegt hoe je dat aan gaat pakken. Zo ben je duidelijk, open en eerlijk.

 

Verschil van mening

Het kan gebeuren dat er een verschil van mening ontstaat tussen jou en de ouders over wat er aan de hand is, hoe ernstig het is of over de stappen die genomen moeten worden. Probeer impulsief handelen te voorkomen; overdenk je stappen zorgvuldig. Zorg ervoor dat je een goed beeld hebt van wat er aan de hand is. Ga niet over één nacht ijs in je beoordeling en ga niet alleen af op de emoties en de indrukken die je van het kind krijgt. Overweeg welke stappen er mogelijk zijn en weeg af wat naar jouw idee de beste stappen zijn. Overleg deze met iemand die iets meer op afstand staat en met je mee kan denken, bij voorkeur een supervisor of coördinator in je gemeente. Bedenk hierbij welke reactie je van de ouders kunt verwachten: Welke bezwaren kunnen ze hebben? Wat ligt gevoelig? Wat is een goed moment voor een gesprek hierover? Wie kan dit gesprek het beste voeren?

Kom je er met de ouders niet uit, dan kan het helpen om iemand erbij te vragen om met jullie mee te denken en een oplossing te zoeken. Wanneer je het kinder- en jeugdpastoraat zo hebt georganiseerd dat er een coördinerend team boven jou als pastoraal werker is, dan kun je hen inschakelen. Zoek anders iemand in wie jullie beide vertrouwen hebben en die vanuit zijn kennis en kunde een goed advies kan geven. Belangrijk is dat je de ouders aanvaardt in hun positie als ouders. Hoe moeilijk het soms ook is, zij zijn de gezagsdragers van het kind. Zij zijn eindverantwoordelijk en hebben in principe het laatste woord[5]. Het is de kunst om vanuit die basis te proberen om er met elkaar uit te komen.

 

Problemen in het gezin

De betrokkenheid met ouders wordt bemoeilijkt wanneer er veel problemen in het gezin zijn. Deze ouders hebben meestal veel aan hun hoofd en zijn vermoeid en belast. Een echtscheiding kan ervoor zorgen dat ouders moeilijk te bereiken zijn of dat onduidelijk is met wie je wat moet afstemmen. Begrip en erkenning voor de situatie van deze ouders geeft lucht en ruimte aan jullie onderling contact. Pas je verwachtingen aan en heb geduld met hen.

In deze gevallen is een goede samenwerking met het volwassenpastoraat binnen de gemeente onmisbaar. Jij bent er voor het kind, zij kunnen de ouders begeleiden in wat zij doormaken. En hoe stabieler de gezinssituatie wordt, hoe beter dit is voor het kind. Het zou prachtig zijn wanneer je als kerk gezinsbegeleiding kunt bieden om ouders te ondersteunen. Heb je deze kennis en kunde niet in huis, dan kun je ouders wellicht op weg helpen naar deze vormen van hulpverlening die buiten de gemeente worden aangeboden[6].

Is het moeilijk om contact met de ouders te krijgen en zaken af te stemmen, dan kun je in overleg met de ouders een contactpersoon zoeken die namens hen met jou overlegt. Soms helpt het gezinnen als er één iemand is die de hulp en begeleiding van het gezin coördineert, zodat zij niet zelf met alle verschillende betrokkenen hoeven te overleggen.

Hoe de situatie in het gezin ook is en wat je daar ook van vindt: wees tegen het kind nooit negatief over de ouders. Natuurlijk kan het kind bij jou zijn hart luchten en zijn mening ventileren. Help hem vervolgens om zijn ouders zo goed mogelijk te behandelen en wees daarin zelf voor hem een voorbeeld. Wees andersom tegen de ouders ook nooit negatief over het kind, maar help hen om op een goede manier naar hun kind te kijken, het lief te hebben en goede ouders voor hem te zijn.

Uiteindelijk kun je het meest bereiken met het kinder- en jeugdpastoraat als je samen werkt  met de ouders en als jullie het gezamenlijke doel voor ogen houden. Wat kun je als kerk veel betekenen wanneer je de zorg voor de lammetjes met zijn allen draagt: het volwassenpastoraat, kinderwerk, het jeugdwerk, de ondersteuning voor ouders en het jeugdpastoraat. Laat de gemeente een plek zijn waar je het goede met elkaar voor hebt en elkaar tot steun kunt zijn, dáár hebben we elkaar voor gekregen.
[1] Efeziërs 6:4
[2] Psalm 127:3
[3] Psalm 78:7
[4] Exodus 20:12, Efeziërs 6:1-2, Kolossenzen 3:20
[5] Tenzij er sprake is van een bedreiging voor (de ontwikkeling van) het kind, bijvoorbeeld in geval van kindermishandeling of huiselijk geweld. Voor deze situaties geldt een specifieke benadering.
[6] Eventueel via een doorverwijzing van de huisarts.

 

N.B. Dit artikel is gepubliceerd in Metamorfose, tijdschrift van het Centrum voor Pastorale Counseling.